
Jurisprudentie
BI1030
Datum uitspraak2009-04-06
Datum gepubliceerd2009-04-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900100/1/H2 en 200900100/4/H2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900100/1/H2 en 200900100/4/H2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 14 maart 2008 heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de minister) een verzoek om subsidieverlening van [appellante] afgewezen.
Uitspraak
200900100/1/H2 en 200900100/4/H2.
Datum uitspraak: 6 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], handelend onder de naam Transplant Creations, wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2008 in de zaken nrs. 08/4291 en 08/4079 in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2008 heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de minister) een verzoek om subsidieverlening van [appellante] afgewezen.
Bij besluit van 4 september 2008 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 december 2008, verzonden op 3 december 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2009, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2009, waar [appellante] in persoon en de minister, vertegenwoordigd door drs. M. Höfkens, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Subsidieregeling VWS-subsidie (hierna de Subsidieregeling) wordt subsidie slechts verstrekt, indien naar het oordeel van de minister mag worden verwacht dat de met de subsidiering beoogde doeleinden worden bereikt.
Ingevolge artikel 5 maakt de minister de hoofdlijnen van zijn subsidiebeleid aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal bekend.
Ingevolge artikel 6 worden subsidies slechts verstrekt, voor zover de minister van oordeel is dat de verstrekking past in het bekend gemaakte beleid.
2.3. [appellante] heeft om subsidie voor het jaar 2008 verzocht voor het bezoldigd werken aan subsidieaanvragen en andere vormen van inkomsten om het borstkankerstudieproject van Transplant Creations te implementeren en voor informatie en educatie van patiënten en academici.
2.4. Het door de minister gevoerde subsidiebeleid is neergelegd in de nota "Kennis, Innovatie en Meedoen" en bij brief van 22 september 2003 aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. In die nota is vermeld dat het nieuwe beleid aan de eigen verantwoordelijkheid van mensen en instellingen appelleert. De minister treedt niet in domeinen die tot de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders, zorgverzekeraars, gemeenten en burgers moeten worden gerekend. Nog slechts in bijzondere gevallen wordt subsidie verleend. De wet- en regelgeving en met name de andere financieringsstromen (premies, specifieke uitkeringen) vormen de kern van het instrumentarium van het ministerie. Subsidies worden alleen ingezet als deze instrumenten tekort schieten en inzet van extra geld noodzakelijk is. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan de thema's Kennis, Innovatie en Meedoen. Binnen het thema Innovatie gaat het met name om innovaties die de sector zelf aandraagt en die niet direct door de 'markt' kunnen worden gedragen. Bij het toekennen van subsidies in dat kader wordt een aantal nader beschreven voorwaarden gesteld die partijen moeten prikkelen om innovaties te ontwikkelen die kansrijk zijn in de sector en kunnen rekenen op actieve medewerking van tenminste één andere partij dan VWS, aldus - samengevat - die passage.
2.5. Aan het besluit van 4 september 2008 heeft de minister ten grondslag gelegd dat de bekostiging van het ontwikkelen van behandelmethoden of het verbeteren daarvan - zoals door [appellante] met haar studieproject beoogd - tot de verantwoordelijkheid van de beroepsgroep behoort. Voorts acht de minister toewijzing van de aanvraag niet aangewezen, omdat uit de daarbij gevoegde gegevens is gebleken dat het voorstel direct toegevoegde waarde heeft ten behoeve van verbetering van zorg van patiënten met lymfeklier positieve borstkanker, noch dat haar methode daadwerkelijk in een klinische setting zal worden geïmplementeerd.
2.6. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat haar aanvraag wat betreft de met de aanvraag beoogde doelen onvoldoende was onderbouwd. Zij wijst in dat verband op de bij de aanvraag gevoegde kopie van een nieuwsbrief van Transplant Creations.
2.6.1. Dat betoog faalt. Het gaat eraan voorbij dat volgens het door de minister gevoerde beleid de beroepsgroep waartoe [appellante] behoort zelf de verantwoordelijkheid draagt voor het ontwikkelen van behandelwijzen en methodieken. Zoals de minister in het geschrift van 29 april 2008 ten behoeve van de VWS-commissie bezwaarschriften Awb heeft toegelicht, treedt hij daar niet in, tenzij van een dat van de beroepsgroep overstijgend belang blijkt.
Aangezien het hier gaat om specifieke behandelmethodes, heeft de minister zodanig belang niet hoeven aannemen.
Overigens treft het betoog evenmin doel. De minister heeft aan de handhaving van de afwijzing in bezwaar mede ten grondslag gelegd dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voorziene activiteiten in een kliniek zullen worden ontplooid. Het beleid is er op gericht kansrijke innovaties te subsidiëren, die door meer partijen worden ondersteund dan alleen het ministerie.
Nu geen de beroepsgroep overstijgend belang aannemelijk is geworden en uit de bij de aanvraag gevoegde stukken niet blijkt dat, met het oog op implementatie, in samenwerking met een andere partij is voorzien, heeft de minister zich, met toepassing van het bepaalde in de artikelen 4, eerste lid, aanhef en onder a, en 6 van de Subsidieregeling, op het standpunt mogen stellen dat de met de subsidiering beoogde doeleinden niet worden bereikt.
2.6.2. Dat [appellante], zoals zij ter zitting heeft gesteld, in aanmerking wenst te komen voor een zogenaamde instellingssubsidie, omdat haar aanvraag in het thema Kennis, als neergelegd in voornoemde nota, past, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de aanvraag strekt tot verlening van een projectsubsidie, omdat zij op het aanvraagformulier bij het onderdeel "Projectsubsidie: start en einddatum project" een start- en einddatum heeft ingevuld. [appellante] komt voorts voor een instellingssubsidie niet in aanmerking, omdat zodanige subsidie ingevolge de Subsidieregeling uitsluitend aan een instelling met rechtspersoonlijkheid wordt verstrekt.
2.7. Het betoog van [appellante] dat de minister niet tijdig op haar aanvraag heeft beslist en het besluit van 4 september 2008 ten onrechte aan de stichting Transplant Creations Stichting heeft gericht, kan evenmin tot het ermee beoogde doel leiden. De rechtbank heeft dienaangaande terecht overwogen dat de beslistermijn er een van orde is. De wet verbindt aan overschrijding daarvan niet de gevolgen die [appellante] daaraan verbonden wil zien. Verder heeft de rechtbank de onjuiste adressering van het besluit op bezwaar terecht als een kennelijke misslag aangemerkt, waardoor [appellante] niet is benadeeld.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening het treffen af te wijzen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2009
47.